Om te communiceren met een draadloos netwerk heeft een computer een draadloze LAN-kaart nodig, ook wel WLAN-adapter genoemd. Deze adapter wordt aangesloten op een mini-PCI-slot op het moederbord. Twee antennekabels worden aan de kaart bevestigd en deze kabels verzenden en ontvangen radiosignalen, waardoor de computer kan communiceren met Wi-Fi-apparaten. Als uw computer lokale draadloze netwerken niet kan vinden of verbonden kan blijven vanwege een slechte signaalsterkte, kunt u de instellingen op de WLAN-adapter aanpassen om de ontvangst te verbeteren.
Stap 1
Klik op "Start" en selecteer "Configuratiescherm". Typ 'netwerk' in het zoekveld en klik vervolgens op 'Netwerkverbindingen weergeven'.
Stap 2
Dubbelklik op 'Draadloze netwerkverbinding' en klik vervolgens op 'Eigenschappen'.
Stap 3
Klik op de knop "Configureren" en selecteer het tabblad "Geavanceerd".
Stap 4
Selecteer "Roaminggevoeligheidsniveau", "Roamingagressiviteit", "Roamtendens" of een vergelijkbare optie.
Stap 5
Kies "Hoog", "Hoogste" of "Agressief" in het bijbehorende vervolgkeuzemenu.
Stap 6
Klik op "Transmit Power" of "Transmit Power Level" en selecteer vervolgens "Hoogste" in het vervolgkeuzemenu.
Stap 7
Selecteer "Antenne Diversity" en bevestig dat de optie is ingesteld op "Auto". Klik op "Bandvoorkeur" en kies "Voorkeur voor 802.11a" als uw draadloze netwerk de 5 GHz-band gebruikt; kies "Prefer 802.11g/b" als het netwerk de 2,4 GHz-band gebruikt.
Klik op "OK" en "Close" om de draadloze ontvangst op de netwerkadapter te verbeteren.