Door een hoek op te geven wanneer u lijnen maakt in AutoCAD, krijgt u meer exacte controle over de plaatsing van uw tekenelementen. AutoCAD biedt twee verschillende invoermethoden voor het specificeren van de hoeken: het dynamische invoerhulpmiddel dat op uw scherm verschijnt wanneer u een regel maakt, en de meer traditionele invoermethode via de opdrachtregel.
Dynamische invoertool
Stap 1
Klik op de knop "Dynamische invoer" onder aan het scherm om de tool in te schakelen.
Stap 2
Selecteer het tabblad "Home" en klik vervolgens op "Lijn" op het lint.
Stap 3
Klik ergens in de tekening om het startpunt voor uw lijn vast te stellen. Bij het startpunt verschijnen twee invoervelden op het scherm.
Stap 4
Voer de lijnlengte in het eerste veld in.
Stap 5
Voer de hoek in het tweede veld in. De hoek moet in verhouding staan tot de "X"-as. Voer bijvoorbeeld nul in om een horizontale lijn naar rechts te maken, of voer 90 in om een verticale lijn te maken die recht omhoog loopt.
Stap 6
Druk op "Enter" om de waarden te accepteren en de regel te maken.
Voer een nieuwe lijnlengte en -hoek in om een tweede lijn aan de eerste te koppelen. De hoek voor de tweede lijn moet ook in relatie staan tot de "X"-as, en niet in relatie tot de eerste lijn. Als u bijvoorbeeld een verticale lijn hebt gemaakt en een horizontale lijn wilt bevestigen, voert u nul in voor de hoek van de tweede lijn.
Opdrachtregelinvoer
Stap 1
Klik op de knop "Dynamische invoer" onder aan het scherm om de tool uit te schakelen als deze is ingeschakeld.
Stap 2
Selecteer het tabblad "Home" en klik vervolgens op "Lijn" op het lint.
Stap 3
Klik ergens in de tekening om het startpunt voor uw lijn vast te stellen.
Stap 4
Typ "@lengte"
Stap 5
Druk op "Enter" om de regel te maken.
Voer nieuwe waarden in om een tweede regel te maken die aan de eerste is gekoppeld. Als u bijvoorbeeld een horizontale lijn van 2 inch aan het einde van de vorige regel wilt toevoegen, voert u "@2<0" in.