Hoe doorsturen naar AT&T U-vers

Als u uw internetservice via AT&T U-verse krijgt en een toepassing of apparaten op uw lokale netwerk moet gebruiken terwijl u niet thuis bent, moet u eerst de poortdoorschakeling op uw modem configureren. Dit is meestal vereist voor het gebruik van bewakingscamera's, streaming media-apparaten, VPN's of programma's voor externe desktoptoegang, webservers en gedeelde harde schijven. Port forwarding geeft uw modem de opdracht om alle gegevens die op een specifieke poort worden ontvangen naar het IP-adres van uw keuze te leiden, waardoor u toegang krijgt tot het netwerk zonder de veiligheid in gevaar te brengen.

Stap 1

Open de webbrowser van uw keuze en typ "http://homeportal/" om toegang te krijgen tot de startpagina van AT&T U-verse. Klik op het tabblad "Instellingen" en selecteer de link "Breedband".

Stap 2

Zoek uw IP-adres onder 'Internetdetails'. Als het begint met "10.x.x.x", moet u de port forwarding-tool van AT&T gebruiken om uw poorttoewijzingen te wijzigen en uw modem automatisch te configureren. Als uw IP-adres met andere cijfers begint, kunt u doorgaan met het handmatig configureren van uw modem.

Stap 3

Selecteer het subtabblad "Firewall" en klik op de link voor "Toepassingen, gaatjes en DMZ". U ziet een lijst met computers en andere apparaten die op het netwerk zijn aangesloten en hun IP-adressen. Selecteer de computer die de toepassing zal hosten of bestanden zal delen. U kunt ook een IP-adres in het tekstvak invoeren en op "Enter" drukken om een ​​specifieke computer te selecteren.

Stap 4

Klik op het keuzerondje voor 'Individuele toepassingen toestaan' onder 'Firewallinstellingen voor deze computer bewerken'. Selecteer uw toepassing in de lijst en klik op 'Toevoegen'. Klik op "Opslaan" om uw port forwarding-instructies op te slaan.

Stap 5

Selecteer "Nieuwe, door de gebruiker gedefinieerde toepassing toevoegen" als uw toepassing niet in de lijst werd weergegeven of als u poortdoorschakeling voor een apparaat moet instellen. Voer een nieuwe profielnaam in en selecteer de protocolknop "TCP" of "UDP", afhankelijk van wat van toepassing is op uw toepassing of apparaat. Laat de velden voor "Protocol Timeout" en "Map to Host Port" leeg, tenzij ze specifiek nodig zijn voor uw toepassing.

Voer in de velden "Van" en "Naar" het poortbereik in voor het doorsturen. Selecteer het toepassingstype in het vervolgkeuzemenu of laat het op "-" staan ​​voor het doorsturen van apparaten. Klik op "Toevoegen aan lijst" om de applicatie toe te voegen. Herhaal deze stap als u nog een applicatie of apparaat moet toevoegen. Klik op "Terug" om terug te keren naar de lijst met toepassingen. Selecteer uw applicatie of apparaat en klik op 'Toevoegen'. Selecteer "Opslaan" om uw wijzigingen op te slaan.